Tekst Taalunie, Antwerpen, rede uitgesproken op 15-2-2012

Begrijpelijkheid, coherentie en andere vergissingen

Naar alle waarschijnlijkheid kent u mij niet.

Dit is geen schande. Er zijn mensen die zich erop laten voorstaan 1) zichzelf niet eens te kennen 2) de wijsheid te bezitten van het besef dat niemand een ander eigenlijk ooit echt kan kennen. Laten we deze malloten even buiten beschouwing laten. U kent mij niet, en ik ken u niet. Het is een massale blind date. Zo liggen de verhoudingen.

Wellicht heeft u mijn naam gehoord in verband met mijn guerilla-actie tegen Twitter: het versnipperen van mijn gehele tweede roman, Zonder tijd te verliezen. In NRC Next en De Standaard heb ik het een oorlog genoemd. Daarop kreeg ik van deBuren het verzoek om, vandaag, vanavond, voor u, een loopgraaf aan mijn oorlog toe te voegen. Sinds ik hierop ‘ja’ heb gezegd ben ik officieel een huursoldaat in het vreemdelingenlegioen van de Nederlandse taal.

Ik zal Nederlands spreken en geen Vlaams. Wel zal ik, om u te bewijzen dat ik niet van gisteren ben, ergens in de tekst ‘plezant’ zeggen in plaats van ‘leuk’. Als dat gebeurt moet u zachtjes knikken en tegen de persoon naast u, laten we hopen dat het een vrouw is, een mooie bovendien, fluisteren: die Daan Heerma van Voss, ja, die heeft het begrepen.

Mijn grote makke, als schrijver en, jawel, als mens, is dat ik begrijpelijk ben. In de traditie van Karel van het Reve zeg ik: mensen lezen of horen wat ik zeg en denken: dat is zo begrijpelijk, dat kan nooit waar zijn.

Mijn tijd is kort, en ik zal hem goed gebruiken.

Ik ben een van de weinige afgestudeerden van Nederland die van mening is dat het een teken is van een goede tekst wanneer deze zo helder mogelijk is opgeschreven. Ik heb het nu niet over stijl, een persoonlijke stijl kan bloemrijk zijn en de kern verhelderen in plaats van verhullen, maar over wat Van het Reve ‘dieventaal’ heeft genoemd. Grote woorden die zo overbodig zijn dat ze geen synoniem verdienen, het liefst geleend uit een andere taal, Engels, Frans, Latijn. Eindeloze zinnen die in een doolhof van bijzinnen eindigen, die papier opvullen in plaats van het gebruiken.

Omdat het woord ‘dieventaal’ de taalgebruikers een slimheid toedicht waar ik in het geheel niet op zit te wachten, spreek ik liever van ‘vluchtelingentaal’: schrijvers die niet weten wat ze precies willen zeggen, die vluchten in de taal die hen is bijgebracht door de mensen van wier oordeel de schrijvers afhankelijk zijn, leraren die hebben geleerd te lezen, nooit om te schrijven. Zoals Van het Reve schrijft in Een grote bruine envelop, over het raadsel van literatuurwetenschap: ‘als Multatuli zo aan iemand voorbijgegaan is dat hij de vreselijkste zinnen opschrijft – waarom schrijft hij dan over Multatuli?’

Ik spreek vanavond woorden van verbazing en, vooral, van waarschuwing.

De vluchteling is erop uit u zo veel mogelijk in verwarring te brengen, en hoopt dat u denkt: dit is zo onnavolgbaar, het moet wel kloppen, en u zijn talentloosheid uit schaamte laat passeren.

Er zijn woorden waaraan men de vluchteling, de schrijver van wat ik plechtig ‘kutartikeltjes’ noem, kan herkennen. Ja, er zijn stelregels. Levensregels, zo u wilt. Ik noem er tien, afkomstig uit verschillende disciplines en werkgebieden. De rest is aan u.

1. Paradoxaal. Een paradox is immers niets meer dan een tegenstelling die te slecht is om zichzelf waar te maken. De gebruiker van ‘paradoxaal’ is onzeker. Meestal terecht. Wees teder voor hem.

2. Conditio sine qua non. Waarom zou iemand dit schrijven? Waarom niet het eenvoudige woord ‘voorwaarde’ gebruiken? De vluchteling wil pronken met zijn kennis van waardeloze talen, en doet dit graag zo veel mogelijk. Quod Non, sui generis. Pas op. Meer zeg ik niet.

3. Integriteit. Geloof het of niet, er zijn, in Nederland althans, tientallen jonge journalisten die hun teksten doorspekken van vage begrippen om te duiden dat de huidige journalistiek faalt, en dat zij het allemaal beter doen. Kwaliteitsjournalistiek is ook zo’n woord. Of: inhoud. Als een journalist dit begrip gebruikt kan men ervan uitgaan dat hij niets te bieden heeft, en niets liever wil dan schrijven in de blaadjes die hij bekritiseert.

4. Postmodernist. Iemand die zichzelf als postmodernist omschrijft is iemand die te weinig boeken heeft gelezen.

5. Wantrouw de schrijver die schrijft over de eigen generatie. Hij heeft niets te melden dan clichés. Wees alert op woorden als ‘onverschillig’, ‘apathisch’, ‘nine eleven’. Zodra hij een term voor zijn generatie gebruikt, zeker als hij deze ook nog zelf heeft verzonnen, is hij af. Hop, hakkenbillen en naar huis.

6. Wanneer hij begint over Fukuyama of ‘The End of History’ mag de schrijver bekogeld worden met spijkers. Weinig plezant, maar we moeten streng zijn.Hij heeft het boek niet gelezen. Niemand heeft het boek gelezen.

7. Hetzelfde geldt voor Jürgen Habermas.

8. Het woord ‘auditorium’. Dit betekent ‘publiek’ en wordt gebruikt door mensen die nog nooit voor een publiek hebben gestaan, des te vaker voor een lege zaal.

9. Het woord ‘spagaat’. Emotioneel, psychologisch, politiek, er zijn vele varianten mogelijk. Niet gebruiken. Het is lelijk, en slecht voor de hamstring.

10. Wanneer hij Sartre citeert in het Duits, is er de doodstraf. Voor het citeren van Sartre zelf staat billenkoek.

In de academische wereld ligt dit moeilijker. Dat realiseer ik me terdege. Vaak is het gebruik van bepaalde termen zelfs verplicht, alsof om aan te tonen dat je tijdens de lessen niet uitsluitend hebt zitten slapen dan wel in stilte hebt zitten masturberen. Het getuigt van veel lef om hier tegenin te gaan, en alle onzinnige voorschriften te negeren. Uit oogpunt van de utilistische student is het bovendien niet handig, het risico op reprimandes of slechte cijfers is groot. Toch moet de scriptieschrijver altijd rekening houden met de mogelijkheid dat er behalve de scriptiebegeleider nog iemand geïnteresseerd zou kunnen zijn in jouw geschrift.

Sinds Popper valt iedere wetenschap te omschrijven als een reeks verbodsbepalingen. Wat ik voorstel is het oprekken van de verbodsbepalingen, meer niet.

Dat brengt mij bij de scripties. Aangezien deze al het predicaat ‘superscripties’ hebben gekregen, lijkt het me niet meer dan redelijk dat iemand kritiek levert. Iemand moet de balans in de gaten houden. Ach ja, ik neem het wel op me.

Ik zal me vanavond beperken tot de titels. Laten we eerlijk zijn. We zijn onder vrienden. Geen touw aan vast te knopen. Vooral de ondertitels zijn bijna parodieën te noemen. Over de detectie van spelfouten tijdens het leesproces en de invloed van lexicale en sublexicale homofoondominantie hierop. Doe dan maar spelfouten.

Een matched-guise onderzoek naar de attitudes van de West-Vlaming tegenover taalvariatie. Een gok: de attitudes verschillen per regio, en wat is in godsnaam matched guise?

Een corpusstudie naar de toepassing van wetenschappelijke inzichten over morfologisch bewustzijn in het Nederlandse taalonderwijs. Iemand?

De beoordeling van aanvaardbaarheid van aanpassingen in idiomen. De beoordeling: aanpassingen in idiomen zijn toegestaan. Oh, wacht. De winnaar. Kennis van academische woordenschat in relatie tot persoonskenmerken en sociale achtergrond bij laatstejaars in het algemeen secundair onderwijs. Een kwantitatief sociolexicologisch onderzoek.

Kijk. Ik ben vergevingsgezind. Een mollige modo en een stekelige tekka? Onderzoek naar klanksymboliek bij jonge kinderen. Goede titel. Alliteratie, assonantie, of: letter- en klankrijm. Het ‘jonge’ bij kinderen is wat vaag, neigt naar een pleonasme, maar dat is dan ook het enige.

Ik ben hier niet om u aan te vallen. Ik ben een bondgenoot. Ik weet dat u het goed bedoelt. Ik heb vaak genoeg gezondigd. Ik zeg niet dat u geen talent heeft, zelfs niet dat uw scripties slecht zijn. Ik houd vooralsnog rekening met Nobelprijzen die u in de toekomst zult krijgen en die mij (overigens onterecht) zullen worden onthouden. Ik hul me alleen in spijt dat niemand u ooit op mijn stelregels heeft gewezen. Een beetje zoals Mozes, inderdaad.

Laat mij een raadgever zijn, staat u mij dat toe. Het is van belang altijd waakzaam te zijn. We hebben vluchtelingen in ons midden. We kunnen ze verraden, zeker, maar we kunnen ze ook helpen. Waar mijn familie zich in haar geschiedenis nog weleens van het eerste principe heeft bediend, pleit ik voor steun. Neem een vluchteling in huis, leer hem lezen en spreken, geef hem genoeg te eten en ooit zal hij u dankbaar zijn. En de wereld met hem.

Daan Heerma van Voss