Tourverslag, tweede week

 janauto

Woensdag 2 april, Amersfoort en Bilthoven. (Ik schakel over op de tegenwoordige tijd. Iets in mij roept steeds: ‘Tegenwoordige tijd, dat is lekker.’) Wanneer we de Ring van Amsterdam verlaten, begint de motor te knorren. De auto klinkt als een everzwijn. We parkeren langs de weg, er komt rook onder de motorkap vandaan. Sharon stapt uit en belt de ANWB. Naast me zit Jan van Mersbergen, die zegt: het geluid komt uit de auto. Ik zeg: het is het geluid van de naderende dood. Jan: Nee, die klinkt anders. Ik ben in Venlo geweest, ik weet dat soort dingen. Ik herinner me een voorval van vorige week, op de ROC-school in Enschede. Ik vroeg de leerlingen of ze wisten wie Gerard van het Reve was. Iemand op de eerste rij: is hij familie van mevrouw Van het Reve? Ik antwoordde dat het zou kunnen, maar dat het, gezien zijn seksuele cv, onwaarschijnlijk was. Wie is mevrouw Van het Reve?, vroeg ik terug. De leerling: die geeft Aardrijkskunde. Dames en heren, de logica van kind. Ik zei maar: inderdaad, ze zijn broer en zus. De jongen knikte tevreden.

Kijk daar, de ANWB komt langs. We stappen in een soort tank-kabelwagen (The Beast, maar dan geel) en worden naar een Van der Valk-parkeerplaats vervoerd, de oude Mercedes hangt aan onze kont. Daar aangekomen bekijkt een monteur die lijkt op Halbe Zijlstra (maar echt tweeling-lijken) de auto en zegt: Hier mag je nooit, maar dan ook nooit meer in rijden. Jan: Jammer, ik ben in topvorm. Het is inderdaad jammer. Amersfoort wordt geschrapt. Wachtend op het zogenaamde ‘alternatieve vervoer’ drinken we koffie in Van der Valk De Witte Bergen. Dat is ook jammer. Maar goed, zo kom je nog eens (n)ergens. Jan kijkt om zich heen en zegt: Het is net Lost in Translation, maar dan, ja, anders. Ik verhoud me moeilijk tot dit soort plekken, zeg ik terug. Ik waardeer de peilloze treurigheid van Nederland-langs-de-snelweg, maar tegelijk stelt het me gerust dat het leven een tijdelijke gelegenheid is. Jan kijkt op Facebook en mompelt: Levensgebeurtenis, levensgebeurtenis, dit is het leven zelf. Man, ik hoop zo van niet. Jan taait af want hij heeft nog meer te doen. Thomas Heerma van Voss voegt in.

De leerlingen van De Oranje Nassau School in Bilthoven stellen eerst voornamelijk vragen over mijn liefdesleven, drank en drugs (alsof die zaken ook maar iets met elkaar te maken hebben), maar daarna durft men meer. Een meisje dat Yuki heet vraagt me naar de invloed van sociaal isolement, wat zij formuleert als ‘perioden dat het sociaal gezien even niet zo lekker loopt’, op het te schrijven werk, en ik antwoord dat ze elkaar nodig hebben en versterken, volgens mij meen ik het. Ik zie kinderen worstelen met hun schaamte, en dan uiteindelijk toch die ene vraag stellen. Op de terugweg naar Amsterdam luisteren we Johnny Cash at Folsom, de cd blijft niet één keer hangen. Misschien begint vanaf nu dan toch het oogsten.

Donderdag 3 april, thuis. Waarom voelt het nu ineens alsof ik vrij heb? Dit gevoel is het bewijs dat een schrijver eigenlijk gewoon een aldi-diva is, dat wil zeggen: een levende tegenstrijdigheid. Thuis werken. Please.

Vrijdag 4 april, Weesp. Vandaag een nieuwe auto en een nieuwe medepassagier, namelijk Eppo v.N.t.Z. zelf. Hij is erg vrolijk. Later op de dag zal ik hem vragen of hij weleens down is, en zal hij antwoorden: als mensen mij vragen of het glas halfvol of halfleeg is, zeg ik: helemaal vol! Ik antwoord: Maar dat is dan toch niet de vraag…? Hij zegt: Nee, maar het is wel het antwoord! Goed. Ik houd niet van uitroeptekens, maar Eppo is de eerste die ik niet kan beschrijven zonder. Voor we wegrijden tapen we de tourstickers vast op zijn gezins- Espace. Dan zegt hij: Pappa kent zijn pappenheimers, en doet het dak open, de zon valt vierkant naar binnen. Wanneer we langs boekhandel Scheltema (voorheen Selexyz, Polare, en misschien nog wat science fiction namen) rijden, waar langs de gevel een spandoek met de tekst ‘Scheltema herrijst!’ hangt, maakt Eppo een foto en zegt hij in zichzelf: Verdomme, verdomme, het is ons gelukt. In Weesp, op het Vechters College, tref ik Saskia Maaskant (naar eigen zeggen geen familie van de voormalig kroonprins van het trainersgilde Robert Maaskant), die met haar boek Kieuw is genomineerd voor de Dioraphte Jongeren Prijs, een prijs waar ik tot mijn verbazing een soort reclame voor maak, terwijl ik er nog nooit voor ben genomineerd, en er eigenlijk ook nog niet van had gehoord. Maar goed. Stem allemaal! De klas die ik tegenover me krijg is goed voorbereid, belezen, en er worden mij vragen gesteld over het existentialisme. Ik antwoord dat Sartre ook maar een mens was, tenminste, zoiets. Ik weet niet goed meer hoe ik was als kind, maar minder serieus en geletterd als dit volk, het beangstigt me en stelt tegelijk gerust: dit soort klassen bestaat dus. Opvalland veel jongeren, niet alleen vandaag, stellen vragen over filmscripts. Misschien kennen we zoveel boekverfilmingen, dat we romans tegenwoordig zien als filmscripts-in-de-dop. Na afloop komen leerlingen (jongens en meisjes) langs om een hand te geven. Dit bestaat dus allemaal nog, hè. Op de terugweg vertelt Eppo over onze koning, die hij nog kent uit Leiden, toen Alex twee weken zijn Fietslul was. Ik zou ook weleens willen dat iemand mijn Fietslul was. Iemand als Peter R. de Vries ofzo. Wanneer we over de grachten richting het CPNB toelopen, passeren we het kantoor van Sebes. Eppo roept: Fuck Sebes! En we lopen naar binnen, waar de bruine boterhammen klaarliggen.