Ode aan Jasper Henderson

Jasper, mijn beste, en al wie meeleest.

Ik zou kunnen beweren dat de zon schijnt, de dag niets dan liefdevolle ontmoetingen zal brengen, en troost, zo veel troost. Maar dikke kans dat het regent dat het plenst, ja, het houdt juist op met zachtjes regenen, dat het kinderbed in elkaar stort, het Japanse keukenmes bot is, de fiets stuk, en het internet niet werkt. Want, ja, eerst de feiten: het leven is een verschrikking, solitary, poor, nasty, brutish, and short. Alles is klote. Algehele misère. Iedereen is levensmoe, de wereld staat op het punt te exploderen, en het regent.

Een rits van Fransige termen dient zich aan: soit, c’est la vie, sauve qui peut, evenals een aantal troostende zinsneden uit de Nederlandse klei: als het leven geen zin heeft, dan maakt het godverdomme maar zin (Gumbah) of: het leven is prachtig, maar je moet er geen gewoonte van maken. Ik citeer verder graag ‘Uncle’ Randy Newman (‘Days of Heaven’): ‘Though the sun is shinin’ bright, still it seems like darkest night, there’s not enough of anything, anywhere. No matter what you do, you just can’t seem to make it through, can’t find anyone who really cares. Baby it’s a long hard road, sometimes it seems it’s just too much to bear. When your foolish friends have desert you, you know that I’ll be there. When your foolish friends desert you, you know that I’ll be there.’

De crux / volta, wat dan ook: De ‘I’ ben niet ik, dat zou wat al te homofiel zijn, maar is, godsamme, alle remmen los, de muze van het gezongen of geschreven woord. Het leven, ach ja, we kunnen moeilijk anders, we moeten de zonnige kant ervan zien, de absurdistische kant; het proleterige geldpakketje in de envelop, nu in een binnenzak, zwarte pakken en oktoberfeesten, een hond die lijkt op Sugar Lee Hooper, het fenomeen ‘waterhoofd’, slechte metaforen die het geslacht vergelijken met een koolmees Martin Simek die zichzelf weer eens interviewt, mensen die Frénk heten, mooie vrouwen met lange benen, mensen die je ONDANKS ALLES liefhebben, ook al probeer je ze zo tot het tegendeel te bewegen: All the world’s a stage. Waar ik het over heb? Het wonderbaarlijke niet opgeven van de moed, jongeman! Recht de rug, sla die koffie achterover, zoen je kameraden, plak je haar met wat speeksel in een nette scheiding, hopla, trek je mooiste schoenen uit de kast! Je vraagt me je de dag in te sleuren, maar dat weiger ik. Het enige wat ik kan doen is je als een welp omhooghouden, je tonen wat een wonderbaarlijkheid, wat een pret, wat een leven je mist als je pardoes voor de trein besluit te hoppen. Ik sleur niemand mee, ik houd je op, je ogen zijn nog dicht, en ik zeg 1,2,3, kijk, word wakker, en jij gehoorzaamt, kijkt naar beneden, naar de wereld die je als een vreemdsoortige kerstbal voor de ogen bungelt, je kijkt met grote ogen, die alles voor het eest zien. Wij baggeren ons een baan, parels in de vuisten!

D.