Laatste tourweek, blog

Maandag 14 april.  Haren en Groningen. De school in Haren is er een voor doven en slechthorenden. Naast me op de achterbank: Aukelien Weverling. Zij kijkt naar buiten en roept af en toe ‘veulentje!’. De cd van de Velvet Underground hapert al bij het derde nummer. Fuck my life. Ik herinner me een lezing van een paar weken geleden, toen er na afloop iemand op me afkwam met de tekst: Je hebt prachtig gesproken. Nu ga ik maar weer op huis aan, want ik ben doof.

Het gesprek komt pas echt op gang wanneer een leerling vraagt wat vooraf onze ideeën waren over doven. Ik vertel dat goedhorenden en goedzienden elkaar soms vragen wat ze erger zouden vinden, blind zijn of doof. Vrijwel allen antwoorden dan: doof. Ze vrezen de eenzaamheid van het afgesneden zijn van het dagelijkse gesprek. Ik vraag de leerlingen of zij zich eenzaam voelen. Iedereen knikt van wel. Na een tijdje mompel ik: maar goed, ik voel me dat ook, en met mij is zogenaamd niks mis. Vanaf dat moment begrijpen de klas en ik elkaar volkomen, ik heb de gebarentolk nauwelijks nodig. Een jongen zegt dat hij uit Kampen komt. Ik zeg: Jaap Stam. Het gezicht van de jongen klaart op. Communicatie, dames en heren, daar draait het om. Er ontwikkelt zich een groepsgesprek, over eenzaamheid, woorden, taal en als ik buiten sta mis ik mijn gebarentolk. Volgens de hoofddocent hebben de leerlingen het bijzonder leuk gevonden. Ze zegt: iemand zei zelfs dit. Er volgt een onduidelijk gebaar met schuivende vingers. En dat is een heel groot compliment, besluit ze. Hierna naar Groningen, een school vol toekomstige sporters. Leerlingen geven een handje van tevoren. Ze maken aantekeningen. Twee jongens vragen of we hun dalton-map willen signeren. Ik praat over boeken en schrijvers en zeg dat we te maken hebben met ‘een goede lichting’. Er wordt instemmend geknikt. Om kwart over drie keren we terug, met het vooruitzicht van weer drie uur in de auto. Ik weet niet of ik een missionaris ben of een idioot, maar het was een goede dag.

 met jan

Woensdag 16 april, Duiven en Velp. Mijn girl friend, Doortje S., is mee. De auto van vandaag: een fiat punto, eigenlijk een soort rijdende groepshug. Het eerste halfuur in de auto breng ik in stilte door, in mezelf biddend dat ze het niet gênant gaat vinden. Jan van Mersbergen vertelt over zijn reis naar Arnhem vorige week, toen er iemand voor de trein sprong, over de immense klap die de wagons verstilde, en de mannen die uren achtereen het onderstel van de trein controleerden op menselijke resten. Onderweg lees ik de bijzonder leuke reacties van leerlingen na eerdere bezoeken, volgens mij zijn ze oprecht. Op de Duivense parkeerplaats snellen scooters voorbij, iemand roept Al Qaidaaaa, zijn stem vervliegt. Een klas stelt de vraag met welke smiley onze boeken het beste omschreven kunnen worden. :s Tussen de twee lessen in gaan we naar Rebers in Zevenaar, de boekwinkel waar Ferry Visser werkt. We krijgen bagels met zalm. Boeken signeren. Als men twijfelt over de zin van boeken, ga naar Zevenaar, vraag naar Ferry. Teruglopend naar de auto zegt Jan peinzend: Er bestaat zo’n man zonder armen en benen. Ik: Je bedoelt; een romp. Jan: Ja, die romp. Die romp geeft dus overal lezingen. Hij past in een Dirk van den Broek-tas, maar het schijnt allemaal heel inspirerend te zijn. Dan zie je zo’n filmpje van die romp, strompelend naar zee, en een voice-over die zegt dat het leven toch zo mooi is. Ik kan daar weinig mee. Ik: ik ook, Jan, ik ook.

jaapstam

Dan: naar Velp. Tweede school: het Titus Brandsma. Een Turks meisje, de koningin van de klas, toont zich eerst een uitgesproken sceptica, maar binnen de kortste keren brengt ze lastige jongens tot zwijgen. Jan en ik vertellen over onze laatste boeken, op de een of andere manier wordt de weerstand gebroken, aan het einde van de les signeren we het lesrooster van het Turkse meisje. Doortje vindt het jammer dat het steeds maar niet uit de hand loopt. Op de terugweg vraag ik of het is wat ze ervan verwachtte. Zij: Ja.

Vrijdag 18 april, Utrecht. DE LAATSTE TOURDAG. Als om dat te vieren heeft het St. Gregorius zich uitgedost: er lopen spoken rond, half in kostuum. Sommigen hebben hun spijkerbroek alweer aan, maar de schmink en het namaakbloed in de mondhoek zijn nog niet weggeveegd. Het is een eigenaardig gezicht. Op een poster staat de tekst: Wat is t toch fijn dat er homo’s zijn. Ik weet niet waarom, maar ik blijf het een met het ander in verband brengen. Lieke Marsman is met me mee, net als Daan, vertegenwoordiger van een van de duizenden stichtingen (Stichting Lezen), alsook een van de zestien miljoen particulieren die de tour geen subsidie hebben verleend. Het is hem vergeven. Hij heeft een leren jasje aan en een aviatorbril met een Bavaria-merkje in de hoek van het glas. En wanneer we door Utrecht rijden somt hij zeker drie plekken op waar hij ooit in elkaar is geslagen.

Lieke kan mooi voorlezen, het is een goede klas die we tegenover ons hebben, er zijn maar een paar jongens die het heel raar zeggen te vinden dat wij schrijvers zijn. Als ik vraag waarom het raar is, antwoordt hun woordvoerder dat het gewoon raar is. Aan zijn gezicht te zien vindt hij het ook een beetje vies. Ik vraag aan de leerlingen of zij weleens met de gedachte spelen te gaan schrijven. Een aardige, slimme jongen op de eerste rij zegt dat hij daar te talentloos voor is. Vooral het ‘te’ intrigeert me. Ik antwoord geruststellend: dat er veel talentloze schrijvers rondlopen, dat je nooit te talentloos kunt zijn. Er wordt gelachen en volgens mij heb ik mijn pedagogische taak vervuld. Ik denk aan het Turkse meisje over wie ik al eerder schreef: ik ben Facebookvriend met haar geworden, ze is bezig aan mijn boek, ten bewijs heb ik een foto gezien waarop ze aan het lezen is. Ik weet zeker dat zij, wanneer Jan en ik niet waren langsgekomen, niet aan het lezen zou zijn. Nu is het onze collectieve taak – alle schrijvers die rondkloten op Facebook opgelet  – haar niet af te schrikken met kloteboeken. Ze heet Seyma.

De laatste vraag van de dag – alsof geënsceneerd – is hoe ik de tour heb gevonden. Welnu. Ik heb de tour geïnitieerd, vervloekt, trouw vervuld, met de schrijver naast me heb ik het zonder uitzondering goed gehad, er is gelachen, er zijn dingen gestolen uit benzinepompwinkels, er is een auto gecrasht, er is gehuild (ik zeg niet door wie), met Anne, Sharon, Veroniek was het bijzonder leuk, al zetten ze soms het geluid van Blood on the Tracks: New York Sessions wat zachter omdat de harmonica ‘te snerpend’ was. Ik zal het allemaal missen. En de kinderen? Ze zijn niet ongeïnteresseerd, alleen rusteloos. Niet kwaad, alleen ongeduldig. Niet dom, alleen overladen met het leven. All is not lost. Waarom heb ik eigenlijk ooit gedacht van wel?