Cutting Edge lovend over Het Land 32 ****

**** (van de *****)

 

Het geheugen is een bezette stad.

Een verhalenverteller, zijn bewaker en een gebouw dat de zomen van hun relatie vastlegt, met die elementen schept Daan Heerma van Voss in ‘Het land 32’ een microkosmos, afgescheurd van de realiteit. De beloftevolle auteur maakt grote sier met deze moeilijk te doorgronden roman. Welke schrijver die de kaap van de dertig nog moet ronden, doet hem dit na?

Geheugenloos ontwaken, het overkwam Heerma van Voss en hij waadde door zijn hoofd om vat te krijgen op die onwezenlijke ervaring. In ‘De vergeting’, het boek dat hij eruit puurde, zocht hij in de neurologie een bondgenoot om alles helder te krijgen. Dat hij nog niet klaar was met de verbeelding van het geheugen als een weinig loyale vriend, blijkt uit ‘Het land 32’, dat het thema van de uitgewiste herinneringen op een meer radicale manier ontleedt. Hij recycleert dan wel het beeld van zijn hoofd als een ‘roodgewatteerde schedel met kloppende chromen aderen’, in alles zette hij een forse stap voorwaarts, alsof hij zijn vlotte sneakers onderweg inruilde voor een paar zevenmijlslaarzen.

Waar de arts Jefimytsj in Tsjechovs korte verhaal ‘Zaal 6’ door ongrijpbare mechanismen verandert in een geïnterneerde patiënt, hoopt de naamloze protagonist van ‘Het land 32’ dat het hem andersom zal vergaan. Hij wordt wakker in een ruimte die hij niet herkent, struint door het complex op zoek naar aanwijzingen en stuit op een man, Vrijdag, in wie hij een bewaker ziet.

Hoe hij heet, weet hij niet, al naargelang is hij ‘32’ (naar de zaal waar hij verblijft), Stanley of Marlon Brando. De laatste namen verwijzen naar de verfilming van Tennessee Williams’ ‘Tramlijn begeerte’, dat Heerma van Voss meesterlijk verwerkt in de schaduw van de roman.

Het spel dat beiden spelen, legt hun onderlinge machtsverhoudingen bloot: in ruil voor gunsten schrijft hij verhalen voor Vrijdag. Heerma van Voss herleidt de mens tot zijn essentie, zonder scenarist die hem aan een infuus met dromen en herinneringen legt. ‘Misschien willen ze me breken, om me daarna van de kwalen van mijn tijd te genezen.’

Hoe ‘32’ moet zien te overleven, doorkruist zijn verlangen om het verleden te reconstrueren. De gedachte niet te weten wie hij is, bedreigt hem meer dan zijn strijd om in leven te blijven. Hij beseft dat niet Vrijdag zijn echte bewaker is, maar wel zijn falend geheugen.

Wat de man zich laat opspelden door Vrijdag is de berg die iedere kunstenaar moet bedwingen bij het begin van een nieuw project. Heerma van Voss verkent zijn schrijverschap dat hij definieert als ‘het roesachtige, de geheel intuïtieve staat van zijn.’ Soms haalt een meer gedesillusioneerde toon de bovenhand, als hij zich afvraagt hoe hij in een bestaan is terechtgekomen waarin mensen hem ‘in leven houden in ruil voor idiote verzinsels over dingen waar ik niets vanaf weet.’

In het koortsige einde stelt Heerma van Voss de lijdensweg van de protagonist voor als een cyclische en dus eindeloze strijd en dat is een goede keuze. Het verhaal houdt niet op na het finale leesteken. Als lezer krijg je te weinig elementen aangereikt om het leven van ‘32’ volledig te bevatten. Net dat besef zorgt ervoor dat je eigen verleden een onwerkelijke glans krijgt. Daan Heerma van Voss verheft de vervreemding tot kunst.

Verveld van zijn huid als belofte is hij van nu af aan een schrijver die onbeschroomd aanspraak kan maken op een prominente plek binnen de Nederlandse letteren. Als je verbluft wil worden door een roman van nu, neem even vrijaf, hijs jezelf op de bank en verdwaal in het gangenstelsel dat ‘32’ tot het uiterste drijft.