Stuk over Ritalin, verschenen in de Next. Dit is de ‘moeilijke’ (betere) versie.

 

Ritalin: wondermiddel of total loss?

 

Allereerst, een waarschuwing: dit artikel is geschreven onder invloed.

De Ritalin-capsules liggen voor ons, op onze ontbijtborden, als vitaminepilletjes. 25 milligram, een flinke dosering. De kompanen in dit experiment: Denker des Vaderlands en filosoof René Gude, programmamaker Arie Boomsma, en Tibo Gude, logistiek ingenieur.

 In 1994 verscheen in de Verenigde Staten de memoir Prozac Nation, geschreven door Elizabeth Wurtzel. De ondertitel: Young and Depressed in America. Deze autobiografie markeerde een verandering die maatschappelijk gezien al eerder in gang gezet was: de toegenomen depressie onder (vooral) jonge volwassenen. Prozac werd een symbool. Net zoals Ritalin een symbool is geworden.

arieAfbeelding in Next. Vermoedelijk gaat het hier om Arie Boomsma.

Het werkzame bestanddeel in Ritalin is methylfenidaat, een psychostimulans, sinds het begin van de jaren zestig officieel een geneesmiddel. De werkelijke opkomst van het middel loopt parallel aan de sterk toegenomen diagnose ADHD (Attention Deficit Hyoeractivity Disorder), die weer parallel loopt aan de steeds prestatiegerichter wordende samenleving en een minder strenge opvoeding. In de Verenigde Staten waren in 1990 600.000 mensen (patiënten) met deze diagnose geregistreerd. Vandaag de dag zijn het er 3.5 miljoen, waaronder 15% van de middelbarescholieren. Keith Connors, een van de vroege ontdekkers van de aandoening, noemde deze ontwikkeling in de New York Times ‘a national disaster of dangerous proportions.’ In Nederland lopen dergelijke ontwikkelingen altijd achter, maar alsnog zijn de cijfers indrukwekkend te noemen. in 2012 kregen 50.000 kinderen het middel voorgeschreven, terwijl sommige  psychiaters nog altijd spreken van  onderbehandeling. Ritalin is het centrum van vele discussies over de vermeende medicalisering van de samenleving: is drukte niet gewoon een eigenschap van het kind, moet het bestreden worden, is het überhaupt wel een aandoening? Gisteravond zei mijn vader dat ik als kind, zou ik nu opgroeien, ongetwijfeld als ADHD’er aangemerkt zou worden.

Het meest ingewikkelde van het geheel is dat de definitie van de kwaal onduidelijk is, er zijn alleen de symptomen. Uiteindelijk, na veel gelezen te hebben en specialisten gesproken te hebben, is een ADHD’er iemand die baat heeft bij Ritalin, wiens gedrag erdoor wordt genormaliseerd. Aldus wordt de ziekte gedefinieerd (en dus in zekere zin mogelijk gemaakt) door het medicijn.

            Het experiment: een daglang nemen wij het middel dat zoveel Nederlanders per dag slikken, we zitten in een hotel op een geheime locatie, en registreren de gevolgen, weg van Spuiten en Slikken-achtig sensationalisme, in hetzelfde slikritme van de regelmatige gebruiker. We willen de waarde van het middel voor het concentratievermogen op de korte termijn testen, het is ons niet te doen om de rechtmatigheid van langdurige medicatieve toeschrijving voor een aandoening als ADHD.

We zullen ons richten op arbeid in onze specifieke vakgebieden: Arie Boomsma leest gedichten, René Gude zal een filosofisch essay schrijven, Tibo Gude programmeert een geautomatiseerde rapportage, en ikzelf schrijf dit artikel. Daarnaast zullen we uitgebreid gaan sporten. Wat gebeurt er met ons lichaam? Verandert ons concentratievermogen? Wat zijn de voordelen, wat de nadelen, is het doping of normaliseert het ons? Kortom: Ritalin, wondermiddel of total loss?

De middelen zijn verstrekt door Rudi K. (21), psycholoog en filosoof, vanaf zijn zesde levensjaar gebruiker. Zijn ouders besloten dit voor hem, maar zelf is hij er altijd blij mee geweest, hij wilde niet naar ‘een school waar mensen met hun kop tegen de boom renden’. Hij was de eerste in zijn familie met die diagnose. De neefjes en nichtjes die na hem zijn geboren, hebben officieel allemaal ADHD. Rudi slikt tegenwoordig amfetamine in plaats van Ritalin, naar eigen zeggen omdat het ‘subtieler’ is. ‘Met Ritalin concentreert je jezelf niet meer, het wordt voor je gedaan. Met amfetamine heb je hier meer invloed op.’

Rudi heeft wel vaker de rol van pusher gespeeld, op de Romereis deelde hij pilletjes uit onder klasgenoten die iets nodig hadden om de dag door te komen. Volgens hem slikken de kinderen van huisartsen rond eindexamens vrijwel allemaal Ritalin, terwijl recreatief gebruik verboden is.

Om half tien in de ochtend nemen we onze eerste pil. Na twintig minuten is er de eerste verandering, in waarneming: allen zien we een toegenomen glans in het kadewater. Tibo krijgt een bezweet voorhoofd en klamme handen. Om elf uur zegt René zin te hebben om het wereldraadsel op te lossen. De eerste verschijnselen verschillen niet al te zeer met die bij andere drugs: een gejaagd gevoel, lichte euforie in combinatie met toegenomen zelfvertrouwen. Ineens realiseer ik me dat ik over het middel denk als drug, niet als medicijn. Om elf over elf willen alle deelnemers meer, maar nieuwe pillen komen pas in de middag.

Om half één ’s middags werken we gevieren afzonderlijk en zwijgend op onze laptops. Wanneer we dan toch spreken, zijn onze conversaties sneller van toon, en vol onderbrekingen. Concentratie die je wordt toegediend. Dat is het eerste wezenlijke filosofische probleem waar we op stuiten: ons lichaam concentreert zich, onze hersenen worden scherper, maar de nieuwsgierigheid die normaal met concentratie gepaard gaat, is afwezig. De euforie van hard en energiek werken is voelbaar, maar, om het sentimenteel uit te drukken, onze inzet heeft iets zielloos, alsof wat we produceren – het voelt eerder aan als produceren dan als scheppen – niet onze verdienste is. Deze tweeledige blik op het zelf hoort bij iedere vorm van psychofarmaceutica. Er is je ‘gewone (dat wil zeggen: niet-gemedicaliseerde) zelf’ tegenover het ‘farmaceutische zelf’, en de vruchten van het farmaceutische zelf worden doorgaans (bij ‘succesvolle behandeling’) toegeschreven aan het gewone zelf, terwijl de patiënt niet het idee heeft recht te hebben op deze lof. Rudi K. vergelijkt zijn schooltijd met het rijden van de Tour de France, met dien verstande dat hij de enige dopinggebruiker was. ‘Als je jezelf structureel forceert, ben ik het dan wel, die goede, brave student? Wie houd ik voor de gek?’ Een milde vorm van paranoia dus, met wezenlijk existentiële implicaties, waar te weinig aandacht voor is.

Om één uur stroomt het zweet langs mijn armen, mijn voorhoofd tintelt. De innerlijke onrust wordt evenwel minder, de buzz begint af te nemen, een onbestemd gevoel van verdoving blijft. Arie en René hebben niet het gevoel efficiënter te werken dan normaal, volgens mij werkt Arie überhaupt niet – hij loopt rond en belt mensen. Bij mij is wel sprake van verhoogde concentratie, maar deze lijkt alleen functioneel bij specifieke opdrachten of taken, zoals het schrijven van dit stuk. Andere impulsen kunnen makkelijker worden genegeerd. René, voor wie het afdwalen van de geest (evagatio mentis) naar eigen zeggen een groot probleem is, voelt zich ‘genaaid’. Het middel werkt naar Tibo’s zeggen niet bevorderlijk op het analytisch dan wel logisch denken; programmeren gaat hem niet beter af dan normaal. 14.08. Arie’s lezen van poëzie gaat inmiddels goed, de drang de dichtbundel weg te leggen wordt eenvoudig getrotseerd en de tekst wordt goed opgenomen.

Om vier uur slikken we opnieuw een pil, nu met een iets hogere dosering (30 mg). De klamme handen keren terug, we gaan naar de hotelsportschool. Ritalin staat op de dopinglijst. Rudi K. zegt: ‘Je moet even uitkijken dat je hart niet te hard gaat.’ Er treedt geen merkbaar verschil in prestatie of uithoudingsvermogen op, hooguit is er eerder sprake van uitdroging.

Aan het einde van de middag, wanneer ik alleen op mijn hotelkamer ben, zijn er toenemende gevoelens van vervreemding, eenzaamheid en angst. Wanneer ik een dierbare bel, en dus in contact treed met een buitenstaander, heb ik het idee dat we een afstandelijk en naar gesprek voeren, wat volgens haar, zo verneem ik later, niet het geval is geweest. 19:30. Op Facebook schrijf ik dingen als ‘Daan Heerma van Voss is een charlatan’. Voor de zekerheid: dit is ongebruikelijk. De rusteloosheid houdt aan, zonder duidelijk doel zet de energie zich aldus om in negatieve gevoelens. De anderen ervaren dit overigens in mindere mate.

’s Avonds ben ik bang om te gaan slapen, mijn hersenen blijven zich inspannen terwijl

mijn lichaam moe is. Uiteindelijk concludeer ik, ergens midden in de nacht, dat ik geen baat heb bij dit medicijn. Zo stel ik vast dat ik geen ADHD heb. De gevolgen op de korte termijn: het middel vergroot het creatieve vermogen niet, maar het productioneel potentieel van dat vermogen wel, in tijden waarin een hoge productie wordt vereist, kan het middel dus wel degelijk nut hebben. Duidelijk is dat het de sociaal aanvaardbare pepmiddelen als koffie en sigaretten veruit overtreft in kracht. Het middel werkt sterk absorberend: je bent in staat je volledig op een specifieke taak te richten, van het verstrijken van de tijd merk je weinig, van honger, dorst en vermoeidheid voel je praktisch niets, het is een wezenlijk andere werkelijkheidsbeleving. Natuurlijk: er is meer tijd voor nodig om het langdurige effect in kaart te brengen, dat was ons doel ook niet. Een wondermiddel, tot je beseft dat het hier niet om een drug voor volwassenen gaat, maar om een medicijn voor kinderen.