Over Twan Huys (stuk uit 2010)

Twan Huys

Het enige wat nog frustrerender is dan moedeloos worden van iemand die iedere avond op televisie te zien is, is deze moedeloosheid met niemand te kunnen delen. Elke keer dat ik mijn droefenis, verbazing, wanhoop kenbaar maak, lachen mijn vrienden me ongelovig toe. ‘Twan Huys? Maar die doet toch geen vlieg kwaad?’

Het is waar, Twan is niet gemeen. Hij is niet slecht, niet goed, niet scherp, niet prikkelend, niet inspirerend en niet grappig. Twan zou nog geen vlieg kwaad doen als hij het zou proberen. Twan is wandelende leegte. En de camera’s blijven maar draaien, jaren achtereen, zonder pauze of bezinning.

Ik ben de kwaadste niet. Iedereen kent zijn zwaktes en ik zou mijn machtspositie als schrijver van dit stukje nooit misbruiken om een weerloos iemand aan te vallen. Maar Twan is niet weerloos, moet u begrijpen, Twan heeft de camera en hij heeft de contacten, van de Abu Ghraib-gevangenis tot het paleis van de Dalai Lama: Twan kent mensen, mensen kennen Twan. Twan Huys is geen persoon, Twan Huys is een instituut.

Instituten kunnen wel tegen een stootje.

In interviews zegt Huys dat hij al vroeg wist dat hij journalist wilde worden. Waarom staat er nooit bij. Een aanwijzing ligt misschien in zijn definitie van journalistiek, zoals hij die september 2007 in het radioprogramma Zomerspijkers verwoordde. Namelijk: ter plekke zijn. En ter plekke is Twan, nu al zo lang dat niemand zich meer afvraagt waarom ook alweer.

Twan is ijverig, wat op zich natuurlijk geen probleem is. Het is weinigen gegeven zo getalenteerd te zijn dat ze nooit hoeven te zwoegen om hun talent tot wasdom te laten komen. IJver wordt pas vervelend als hij het talent overschaduwt. Zeker als voor het veronderstelde talent enige mate van nieuwsgierigheid noodzakelijk is. Een goede interviewer hoeft niet veel meer te zijn dan voorbereid en nieuwsgierig. Het eerste is het probleem niet bij Twan. Hij heeft een prima staf en leest als ik de verhalen mag geloven alle verplichte leesmappen van kaft tot kaft.

Dan: de vereiste nieuwsgierigheid. Hier gaat het bij Twan helemaal mis. Quot homines tot sententiae (zoveel mensen, zoveel vragen), schreef de Romeinse toneelschrijver Terentius ooit. Het elementaire verlangen om antwoorden te krijgen op vragen die jou zelf bezighouden is de kern van ieder gesprek. Niet dat je deze nieuwsgierigheid altijd moet hebben – stel je voor hoe vermoeiend de wereld zou zijn als iedereen elkaar voortdurend persoonlijke interviews aan het afnemen was – maar als je niet werkelijk geïnteresseerd bent in wat de ander te zeggen heeft, is het tijd om te zwijgen.

Twan kiest voor een andere weg. Wat de gast ook antwoordt, de volgende vraag staat al vast. Nu is het aftellen tot De Vraag van Twan: de zogenaamde hoe(verre)-vraag. Deze vraag kent vele gedaanten. Voorbeelden uit willekeurige uitzendingen: ‘Hoe moeilijk is het om daar te staan?’; ‘In hoeverre speelt het debat rond de islam mee in deze discussie?’; ‘In hoeverre is dit een probleem?’ en (aan een acteur): ‘Hoe raar was het om die rol te spelen?’

Hoewel er veel varianten mogelijk zijn op deze vraag hebben ze gemeen dat er geen zinnig antwoord op mogelijk is. De in-hoeverre-vraag is namelijk geen echte vraag, maar de mening van de interviewer met een vraagteken erachter. Wat kan een mens hier nu op antwoorden? ‘Nou ja, Twan, het was zeven op de schaal van moeilijk.’ Of: ‘Tja, in hoeverre raar… ik denk behoorlijk. Zoiets.’ (Geïnterviewde probeert met zijn handen te meten in hoeverre het eerder gezegde al dan niet raar is.) Ik heb, toen hij nog bij NOVA zat, enkele maanden geturfd hoe vaak Twan de gewraakte non-vraag stelt. De teller bleef in 2010 steken op een respectabele 197.

Naast de vraagstelling laat ook de mensenkennis van Twan soms te wensen over. Het dieptepunt op dit gebied was de Nova-collegetour van 7 januari 2010, toen hij zijn gast Melody Klaver voorstelde om de beelden van de dood van haar in Uruzgan omgekomen liefde Timo Smeehuijzen uit te zenden.

Huys: ‘Er was toen een RTL-cameravrouw bij. Heb je die beelden ooit teruggezien?’

Klaver, vertwijfeld: ‘Ik heb ze één keer gezien. Zoiets.’

Huys: ‘Vind je het erg als we ze hier laten zien? Ik vraag het je, anders dan…’

Klaver: ‘Hmmm, ja.’ Een nerveuze glimlach, gewiebel op haar stoel. ‘Hmm, ik weet niet.’

Twan kijkt haar verwachtingsvol aan, de zaal is stil, Klaver hakkelt.

Huys, ineens gedecideerd en met een wijds gebaar: ‘Nee, we doen het niet.’

Het was misschien een goed idee geweest om dit niet live, maar voor de uitzending te vragen. Het zou natuurlijk ideaal geweest zijn als hij even had nagedacht over wat hij dit arme kind van negentien überhaupt wilde vragen, maar idealen zijn er om snel overboord te doen. En dan de vervolgvragen: ‘Waren jullie verliefd?’ En even later, nadat Klaver de jongen al ‘haar grote liefde’ had genoemd: ‘Hoe was het om hem op die manier [dat wil zeggen: in een kist] terug te krijgen?’

Zoals dichter Oboema Sesetokoe ooit verzuchtte: ‘De enige taal die overleeft, is de lichaamstaal.’

Bij de Nova-collegetour, het geesteskindje van de presentator, is Huys op zijn best. De trailer, met een enkel shot van een gast, maar vooral veel Twan, is iedereen aan te raden, of je nu een liefhebber bent van het genre Twan of slechts een leek. De quasinonchalante wijze waarop hij voordat de camera’s draaien het publiek van de Twan-show in kijkt, is evenzeer de moeite waard, net als de gedienstige studentassistenten die de meester nog even snel een glaasje water brengen. Het meest nog houd ik van de manier waarop hij tijdens het programma de vragen uit het publiek van commentaar voorziet. ‘Goede vraag,’ zegt hij, met zijn spiekbriefje in de hand, waarna hij de vraag van de student kaapt en zich richting gast wendt. Twan Huys-approved.

Twan kan soms ook dwars zijn. Als hij niet wil dat een gast uitpraat, dan onderbreekt hij de genodigde meermaals per zin, als ware hij een keiharde interviewer. Kunstenaar Jonas Staal kon dit bij de Nova-collegetouruitzending van 5 januari 2010, die ging over de vrijheid van meningsuiting, niet waarderen en liep, zichtbaar verontwaardigd over Twans tafelmanieren, de zaal uit. De presentator bleef bedremmeld achter met een exemplaar van Mein Kampf in zijn hand. (Goed beeld, sowieso.) Twan kan ook streng zijn. Vooral wanneer hij politici ondervraagt over zaken die hij net nog heeft kunnen opzoeken en de gast niet. Voorbeeld: het casinowitdebacle van Job Cohen, een absoluut journalistiek hoogstandje. (Voor hen die op vakantie waren: de PvdA-voorman wist pas na enig haperen hoeveel een witbrood vandaag de dag precies kostte. Dit was volgens kenners een symptoom van een gebrekkige kennis van de economie.)

Ik beweer niet dat Twan Huys de duivel is. Je kunt veel van Satan zeggen, maar niet dat hij een saai televisieprogramma zou maken. Hij zou er verdorie ten minste zijn ziel en zaligheid in leggen. Twan Huys is eerder een machine, die op een gegeven moment is aangezet – door wie blijft in het ongewisse, het heeft geen zin om met vingers te wijzen – en tegen alle verwachtingen in gewoon door blijft tuffen. Twan is het Duracellkonijn onder de interviewers. Twan Huys is voornamelijk dodelijk saai.

Het lijkt hem niet te deren. Twan heeft het bijzonder met zichzelf getroffen. Op sommige avonden lijkt hij bijna teleurgesteld wanneer er een gast in de studio is en het kijkerspubliek dus maar een halve Twan te zien krijgt, en profil in plaats van en face. In het Dagblad van het Noorden in 2009: ‘Ik prijs mezelf elke dag opnieuw gelukkig. Dat straal ik ook uit. Zodanig dat mijn vrouw er wel eens gek van wordt.’ Ook zijn vermeende looks blijven niet onopgemerkt. In 2008 nog werd Twan uitgeroepen tot meest sexy man van Nederland – door Opzij, dat wel. Dat is zoiets als de uitverkiezing van ‘beste rookworst van het jaar’ overlaten aan een gezelschap van doorgewinterde veganisten, maar goed: de beste rookworst moet iets goed hebben gedaan.

Van 1999 tot 2007 was Twan correspondent in Amerika, waarvan vijf jaar in zijn geliefde New York. Hierover schreef de Limburger het boek I am a New Yorker. Twan paste bij Amerika en hij veronderstelde voor het gemak dat de liefde wederzijds was. In steeds minder leek hij op de jongeman die in 1992 bij de VARA ging werken en die zijn oorbel pas uitdeed nadat Paul Witteman hem hier meerdere malen om had gevraagd. Twan werd global. Met de Amerikaanse vlag kalm wapperend op de achtergrond leek zijn gladgestreken Ken-achtige gezicht gemaakt voor de televisie. Hij hoefde geen vlekkeloos Engels te kunnen om grootheden voor de camera te krijgen, wat hem, eerlijk is eerlijk, ook geregeld lukte. In 2007 kreeg Twan de kans om naast Joost Karhof en Clairy Polak NOVA (‘het kroonjuweel van de publieke omroep’) te presenteren. In januari van dat jaar kwam hij terug naar wat hij ‘het Wassenaar van de wereld’ noemt. Want, aldus de grote levenswijsgeer: ‘Als je Nederland een puinhoop noemt, hoe omschrijf je dan Soedan? Of Somalië?’ Nee, aan een gevoel voor relativeren heeft het Twan nooit ontbroken.

Ergernis is een zegen. Taalfouten, onwetendheid en clichés omgeven ons iedere dag, structureren ons dagelijkse leven en kunnen ons zo in beslag nemen dat alle belangrijke zaken even vergeten kunnen worden. Ergernis brengt regelmaat, irritaties zullen nooit teleurstellen.

Vandaar ook dat ik echte ergernis nooit zou willen missen. Ik ben eraan verslaafd.

De ware doorn in het oog is niet dat Twan me mezelf doet opvreten, maar eerder het tegenovergestelde. Hij ontneemt me juist alle lust tot ergernis, hij doet met zijn Limburgse mantra alles vertragen en vervagen, net zolang tot alleen Twan nog over is, omgeven door een oneindig niets vol onnozele vragen. Twan Huys is te saai om echt storend te zijn, te duf om echt pijn te doen. Dat hij ook te saai is om te ontslaan, bleek uit het gerommel rond het nieuw te vormen actualiteitenprogramma Nieuwsuur. Hoewel duidelijk moge zijn dat er nog meer leven zit in de toupet van Ferry Mingelen dan in de presentator Huys, verhuisde Twan monter mee met Mariëlle Tweebeke naar de redactiekamer van Nieuwsuur. Niemand twijfelde er aan of Twan Huys überhaupt wel geschikt was.

Twan is vanzelfsprekend geworden. Nederland is definitief in slaap gezongen. Als je nietszeggendheid maar goed genoeg weet te vermommen als multifunctionaliteit kun je lang mee. In de tussentijd blijft de Nederlandse televisie aanstaan en pruttelt Nieuwsweek op de achtergrond vrolijk door.

Ik zit op mijn bank, de afstandsbediening ligt roerloos naast me. Ik voel me steeds slaperiger worden, de oogleden zakken langzaam naar beneden. Met mijn laatste restje energie stel ik de vraag waar het allemaal om draait. In hoeverre kunnen wij eigenlijk zonder Twan Huys?

(Uit: Wat we missen kunnen, B&V, 2010)