Stuk in Vrij Nederland: Over humor en roem. Ricky Gervais. De werdegang van een lui genie.

Over humor en roem. Ricky Gervais. De werdegang van een lui genie.

Ricky Gervais (1961) is de comedian met de hardste, meest doordringende lach van allemaal. Zijn kakellach, die meer lijkt op een vorm van gillen dan op een werkelijke lach, verraadt zijn afkomst: Gervais is geen gemaakte, getrainde comedian, die zich heeft aangeleerd niet om zichzelf te lachen. Hij is een fan, die half per toeval uitgroeide tot wat hij zelf ooit heeft vereerd, en uiteindelijk, tot wat hij ooit heeft bespot.

Een goede grap

Het is een van de simpelste vragen om te stellen, en een van de moeilijkste om te beantwoorden: waarom vind ik iemand grappig? Moeilijk omdat het, nog afgezien van de achtergrond van de waarnemer, altijd een samenspel is van factoren. Timing, lichaamstaal, de grap zelf, de fysieke en sociale context van het moment, zelfs de gezichtsstructuur van de comedian kan invloed hebben op het verschil tussen een goede en een slechte grap, daarbij als enigszins omstreden criterium voor een goede grap nemend, dat erom gelachen wordt. Er zijn ‘technisch goede’ comedians, die goed letten op stemgebruik, overgangen, die gestructureerd en betogend te werk gaan, maar desalniettemin niet bijster grappig zijn. Zo zijn er ook genoeg technisch imperfecte comedians te vinden, die wel degelijk zeer de moeite waard zijn.

Ricky Gervais zal eerder in de tweede categorie genoemd worden dan in de eerste. Zijn vier standupshows zijn in hoge mate een collage van grappen en anekdotes, waar hij zelf dan ook nog dikwijls luidkeels om lacht, en van een overkoepelend verhaal, om nog maar te zwijgen van een moraal, is weinig sprake. Zijn vierde show, Science, is hierin het hoogtepunt: te midden van wat eruit ziet als een zeer kostbaar decor waarin de Frankenstijnse wetenschap tot uitdrukking wordt gebracht – vreemde machines, stomende erlenmeyers – komt Gervais er aan het einde van zijn show achter dat hij goed en wel geen enkele opmerking heeft gemaakt over wetenschap, en dat de titel van zijn show misschien wat ongelukkig is geweest, maar dat er nu eenmaal betaald is voor de decorstukken.

Het begin. De comedian, die later zou uitgroeien tot acteur en regisseur, begon ooit als muzikant, in de bizar gedateerde Engelse punkformatie Seona Dancing, die in de jaren tachtig alsmaar niet doorbrak. Hierna kwam Gervais bij de radio terecht, bij het commerciële station XM RADIO. In 1998, toen hij verlegen zat om een assistent, pakte hij het eerste cv van de stapel sollicitanten: dat van Stephen Merchant.

Samen schreven ze vervolgens enkele sketches voor de BBC Radio, waarna ze besloten om het voorstel voor een televisiepilot te maken. De pilot zou in 2001 (Gervais is dan 40) leiden tot The Office, een komische quasidocumentaire over een kantoorafdeling van papierbedrijf Wernham Hogg, in de branche van het indrukwekkend deprimerende Slough. De serie is Gervais’ doorbaak in Groot-Brittannië.

Gervais was David Brent, de diepnarcistische bedrijfsleider die zichzelf niet alleen als leider van een team wil zien, maar ook basically als een chilled out entertainer. De serie, die voornamelijk teert op plaatsvervangende schaamte en leedvermaak, zij het wel tot in briljante extremis uitgewerkt, kreeg pas in het tweede seizoen de lof die ze verdiende.

Kernthema’s in Gervais’ werk zijn ook in deze eerste serie goed herkenbaar. Altijd, in elke sociale situatie, wordt spanning nagestreefd, die de kijker zonder uitzondering als ongemakkelijk ervaart. Spanning tussen baas en werknemers, tussen blanke en donkere werknemers, tussen hen die goed ter been zijn en hen die in een rolstoel zitten: boven alles is The Office een serie over sociaal ongemak. En taboes zijn natuurlijk uitermate geschikte middelen om de sociale verhoudingen zo krachtig en navrant mogelijk te illustreren. Voor Gervais is het doorbreken van taboes aldus een middel, geen einddoel. Prachtig is de scène waarin Brent een racistische mop begint te vertellen, waarmee hij ophoudt zodra de (enige) donkere werknemer erbij komt staan, of de brandoefening waarbij de enige werknemer in een rolstoel halverwege de trap wordt neergezet, omdat helemaal naar beneden tillen te zwaar is, en het toch maar een oefening betreft.

Na het succes van kregen The Office Gervais en Merchant het aanbod een nieuwe serie te maken, Extras, die zou worden uitgezonden in Groot-Brittannië (BBC) en de Verenigde Staten (HBO).

Van figurant tot filmster: van Londen naar New York

Ook in Extras zijn leedvermaak en schaamte pijlers te noemen, maar het verhaal, over de lotgevallen van twee filmfiguranten Andy Millman (Gervais) en Maggie Jacobs (Ashley Jensen), is aanzienlijker rijker dan het verhaal van The Office. En de makers bleken de trucjes van de quasidocumentaire niet meer nodig om een goed verhaal te vertellen. Bovendien werd een groot aantal beroemdheden opgetrommeld voor bizarre en geslaagde bijrollen, altijd als zichzelf. Het fenomeen van celebrities die zomaar opduiken in een comedy serie, is overigens in de serie zelf subliem geparodieerd.

Onvergetelijk is het optreden van Kate Winslet, die de rol van non op zich heeft genomen in een film over de Holocaust, alleen om eindelijk een Oscar te krijgen. ‘The whole world is going: why hasn’t Winslet won one.’ De Holocaustfilm als gegarandeerd prijswinnaar: ‘Oscars coming out of their ass,’ aldus Winslet, die in 2008 haar Oscar zou krijgen voor The Reader, een film, jawel, over de Holocaust. Gervais bij de Golden Globes tegen Winslet: ‘I told you.’ Ook David Bowie, Patrick Stewart, Samuel L. Jackson, Ben Stiller en Robert De Niro bewezen hun zelfspot door mee te doen. Hier zijn de eerste trekjes van Gervais tweede comedyleven zichtbaar: als wandelende aflaat voor de rich and famous. Gezien worden met Gervais is een brevet van zelfspot, onontbeerlijk voor het imago.

Extras is niet alleen grappig. Het is een briljante satire op de wereld van de showbusiness, de krochten van het acteren, de wereld van de roddels en tabloids, en vooral, op de vergankelijkheid van alles wat naar succes riekt. Extras is van een bijzonder hoog en constant niveau, zowel komisch (minder leunend op de botte humoristische middelen van The Office) als dramaturgisch gezien: Gervais bleek een goede acteur. De kerstspecial van Extras, waarin Millman in het treurige decor van Celebrity Big Brother in tranen uitbarst vanwege het verraad dat hij heeft gepleegd door aan het programma mee te doen, is het scherpste wat Gervais en Merchant ooit hebben geschreven. De ongekend goed geacteerde tirade op de roemcultus die de Westerse wereld tegenwoordig in zijn greep houdt, is onovertroffen: ‘And fuck you, the makers of this show as well, you can’t wash your hands of this. […] And fuck you for watching this at home, shame on you. And shame on me. I’m the worst of all. ‘Cause I’m one of those people that goes: oh, I’m an entertainer, it’s in my blood. Yeah, it’s in my blood, ‘cause a real job’s too hard. […]’ Het is Gervais op zijn oprechtst, op zijn best. Jammer genoeg is de luiheid waarover hij spreekt, een verlokking waartegen hij in zijn latere carrière zelf ook moeilijk bestand zal blijken.

Extras is ambitieuzer dan The Office, en zit ingewikkelder in elkaar. Waar David Brent, Gervais’ personage in The Office, pathologisch ijdel is, en vaker onuitstaanbaar dan sympathiek, vertolkt het Millman-personage een veel normalere rol. Millman is een man met weinig talent, redelijk wat ambitie, en veel gevoel voor schaamte en vernedering. Het publiek leeft mee met de keuzes die Millman maakt, niet durft te maken, alles voortkomend uit het verlangen om ooit tot het selecte gezelschap te behoren, dat kan maken wat het wil, voor een groot publiek, en dat onder de hoogste lof van zijn professionele collega’s.

Wanneer Millman zijn volstrekt incapabele manager Darren Lamb (Stephen Merchant), die meer audities afzegt dan hij mogelijk maakt, ten bate van zijn carrière denkt te moeten ontslaan, voelt de kijker medelijden: voor Millman wint ambitie het van persoonlijke sympathie voor Lamb, en het is een volstrekt begrijpelijke, legitieme keuze. Wanneer Millman’s nieuwe agent zijn cliënt aanraadt om met allerhande sloeries gezien te worden in restaurants en clubs, om zo zijn naam levend te houden, om maar van de C-lijst op de B-lijst te geraken (Millman: ‘Not the hepatitis B list!’), voelen we schaamte, maar ook een zeker begrip, het is een logisch uitvloeisel van het eerdere genomen besluit tot verdere professionalisering: nu terugkrabbelen, zou betekenen dat het slachtofferen van Lamb voor niets is geweest. De enige manier voor Millman om zijn hoogwaardige comedy-ambities waar te maken – Millman schrijft het script voor wat in de serie zal uitgroeien tot de succesvolle, maar zeer platte sitcom When the whistle blows – is zijn ziel verkopen, beetje voor beetje, aflevering voor aflevering: een voorafschaduwing van het lot van Gervais zelf.

Onbedoelde ironie en welgemeende beledigingen

Waar de ironie in Winslets geval, als verregaande parodie op ‘lifes imitates art’, niet te missen is, ligt de ironie in Gervais’ geval iets subtieler. Maar er zijn wel degelijk parallellen te trekken tussen Millman en Gervais. Extras katapulteerde Gervais in de hoogste regionen van de comedy-wereld. Zoals Millman bevriend raakt met iemand als Jonathan Ross, maakte Gervais invloedrijke nieuwe vrienden als Ben Stiller, Larry David, John Stewart van de Daily Show, en was hij vaker in Amerika dan in Engeland te vinden. Het zware lijf veranderde mee. Waar bij zijn shows (voor zijn internationale doorbraak) nog altijd een Brits biertje te vinden was, waar in zowel The Office als Extras veelvuldig grappen werden gemaakt over Gervais’ plompe uiterlijk (in Extras draagt Millman eens een korset bij een auditie, het korset begeeft het uiteraard) raakte de Gervais van de laatste jaren Amerikaans afgetraind, kreeg hij een modieus getrimde baard, en lacht hij breeduit op de rode loper.

Gervais werd steeds minder Brits: zijn grappen concentreerden zich steeds minder op het dagelijkse bestaan in erkent deprimerende steden als Slough of Reading, waar hij vandaan komt, of de treurnis van de Engelse tabloids, de vergane glorie van zo veel Engelse beroemdheden van vroeger. De openlijke liefdesverklaringen aan en verwijzingen naar Monty Python en Fawlty Towers, die vooral in The Office talrijk zijn, namen af in aantal, het jachtgebied van Gervais was definitief Hollywood geworden.

Gervais kreeg rollen in grote Amerikaanse filmproducties. Het is echter de vraag of hij werkelijk acteerde. Hij speelde altijd ofwel zichzelf, met zijn werkelijke mimiek en stemgeluid (in het verlengde van Andy Millman), ofwel een typetje zo ridicuul, dat er van acteren geen sprake was. The Invention of Lying en Ghost Town, gelikte romantische comedy’s vallen in de eerste categorie, Stardust en Night at the Museum in de tweede. Steeds meer parasiteerde Gervais op zijn komische talenten, waren de projecten waaraan hij zijn naam verbindt vlakkere, bravere versies van ideeën die in zijn podcasts (vanaf 2001) en in The Office, Extras en de standupshows al waren voorgekomen.

Hij hoefde steeds minder moeite te doen voor financiering van zijn projecten, met als resultaat dat hij steeds minder moeite deed. De opvolger van Extras kwam in 2011: Life’s Too Short, over de (werkelijk bestaande) dwergacteur Warwick Davis, die eerder een rol had gehad in Extras, als dwergtovenaar in een Harry Potter-achtige film. Gervais noemde de serie zelf ‘a cross between Extras and Curb Your Enthusiasm and One Foot in the Grave but with a dwarf. That is out and out funny.’ De inspiratiebronnen voor de serie waren aldus niet alleen maar Brits, en het centrale thema was al eerder gebruikt. Het werd een serie die leunt op de premisse dat een dwerg per definitie grappig is. Een premisse die niet waar bleek. Dit keer was Gervais zelf een van de in de serie opduikende celebrities: als geslaagde comedian ontvangt hij Warwick David, en voorziet hij hem, met tegenzin van advies. De eerste fase van de carrière van Gervais: een radiojockey annex muzikant, gek van David Bowie. De tweede fase: David Bowie als celebrity in Extras, een jongensdroom. De laatste fase: Ricky Gervais als celebrity in zijn eigen serie.

Vooral in Groot-Brittannië reageerde men teleurgesteld. Tussen de eerste en tweede aflevering daalde de kijkdichtheid met 40 %. The Guardian noemde Life’s Too Short: ‘strikingly lazy stuff, comprised of little more than a predictable checklist of taboos and social faux pas.’ De serie was een slechte compilatie van eerder gemaakte grappen.

Het volgende project, Derek, ondervond al bij de pilot veel weerstand. Gervais speelde Derek Noakes, een negenenveertigjarige bejaardenverzorger die houdt van ‘animals, Jesus, Deal or no Deal and Britain’s Got Talent’ maar wiens voornaamste hobby het jagen op handtekeningen is. De kritiek richtte zich op Gervais vermeende ridiculisering van de zwakkeren van de samenleving, wat gezien zijn gehele carrière eerder als constante dan als uitzondering gezien moet worden. Creatief gezien is een ernstiger vergrijp dat er evenwel geen enkel nieuw idee in het concept te vinden was.

Ondertussen wordt de vraag waar de legitimiteit van Gervais als comedian tegenwoordig nog vandaan komt, afgezien van zijn briljante vroege werk, steeds moeilijker te beantwoorden. Gervais is definitief mainstream geworden, en geniet zijn grootste internationale bekendheid als de man die als presentator van de Golden Globes 2010 de ene na de andere film en filmster belachelijk heeft gemaakt. Om zichzelf sportief te tonen, nodigde de NBC hem in 2011 en 2012 opnieuw uit. Gervais was bij vlagen in grootse vorm, maar de subtiliteit die er in zijn werk altijd (ook) te vinden is geweest, leek verdwenen. De enige grap die hij niet durfde te maken, zo heeft hij verteld bij de talkshow van Conan O’ Brien, was deze: ‘I was going to come out dressed as Adolf Hitler. I was going to come out with a little moustache doing that [Brengt de welbekende groet, DHvV] waving to them.  And then get to the podium, and let it die down and go, ‘too much?’ And I wanted to look in the crowd and go, ‘it’s the wrong crowd’, and then I was going to say, ‘that’s the last time I borrow a suit from Mel Gibson.’

De zwarte kant van zijn humor, het navrant maken van vrijwel iedere sociale situatie, en iedere machtsverhouding, het zo schrijnend mogelijk tonen van de macht van het taboe, is steeds meer een gimmick geworden, die erom draait dat het publiek zichzelf kan laten voorstaan op zijn gevoel voor zelfspot. Zeven BAFTA’s, vijf British Comedy Awards, drie Golden Globes, twee Emmies, eenmaal de Rose d’Or. Van radiogezicht naar filmster. Nog altijd is Gervais grappig, vilein, nietsontziend. Maar tegelijk heeft hij in zijn werkelijke leven films gemaakt die hij in de eerste fase van zijn carrière belachelijk zou hebben gemaakt, en blijft het de vraag, wat de vroege Gervais zou overlaten van de latere.

Daan Heerma van Voss