Gisteren belde De Wereld Draait Door

Gisteren aan het einde van de ochtend werd ik gebeld of ik in de uitzending van De Wereld Draait Door wilde komen praten over het werk van Cees Nooteboom. Nu ben ik al zeer lang bewonderaar van diens werk, en heb ik vaker mensen moeten overtuigen om hem te gaan lezen en ben ik onlangs nog naar Venetië gegaan om hem te interviewen. En het streven om literatuur op prime time te behandelen en niet tussen de nachtelijke seksreclames en Mr. T.-hamburgerpropaganda in, is lovenswaardig. Nooteboom is de enige Nederlandse schrijver voor wie ik dit wilde overwegen, want ja, ik was huiverig. Omdat er niets zo gruwelijk is als een jonge schrijver die parasiteert op de glorie van een leermeester, die over de rug van een arrivé die hier niet op zit te wachten, aan zijn eigen naamsbekendheid werkt.

Ik was aarzelend, en wilde er alleen over nadenken als ik de zegen had van SH, de redacteur wiens ziel Nooteboom en ik delen, en die van de meester zelf. De redacteur was meteen overtuigd, en naar ik dacht zou Nooteboom het afschieten, maar dit was geenszins het geval: hij wilde graag dat ik het deed.

Dan was er nog het potentiële gevaar van de opbouw van het item. Het ging over de Nobelprijs, waar ik uiteraard niets van afweet. (Ik heb hem ooit gewonnen natuurlijk, maar dat heb ik bewust klein gevierd.) Dus daar wilde ik niet te veel over zeggen. Er zijn grote schrijvers die hem hebben gewonnen en het verdienden, die hem verdienden maar niet kregen, die hem kregen en niet verdienden. De boeken van Nooteboom worden niet beter als hij hem wint, niet slechter als hij verliest. Literatuur staat los van de kroon die haar wordt opgezet, of die nu van goud of van doornen is. Een Nobelprijs win je voor je moeder, zei Coetzee in zijn ontvangsttoespraak, enkele jaren geleden.

Ook moest ik in deze opzet tegen Dylan zijn, van wie ik meerdere duizenden cd’s in de kast heb staan, en naar wiens muziek ik dagelijks, wekelijks, maandelijks, luister, maar goed. Al met al leek het me kinderachtiger om nee te zeggen dan om ja te zeggen. Ze vroegen of ik mijn eigen boeken wilde meenemen, naast die van Nooteboom, en dit heb ik vriendelijk geweigerd, omdat ik er niet kwam om over mij te praten. Tot zo ver mijn spartelingen, van welke niets te zien zijn geweest. Is dit een biecht? Zo is het niet bedoeld. Ik zat er graag, al kreeg ik soms de neiging tot epilepseren van alle bizar felle lichten, ik heb met eer en geweten iemand verdedigd wiens werk dat verdient. Toch voelde ik me een marktkoopman. Maar fuck it, misschien ben ik dat ook wel. Maar wat ik verkoop, verkoop ik met liefde. Heb het zelf thuis ook.

Zie hier het fragment van DWDD, 10-10-2012